Archive for oktober, 2017

Volgens de wettekst wordt de oudedagsverplichting (ODV) jaarlijks verhoogd met het wettelijk vastgestelde percentage. In de praktijk was onduidelijk hoe men de rente moest bepalen wanneer een dga in de loop van het jaar zijn pensioenaanspraak had omgezet in een ODV en hoe men de rente moest bepalen bij het ingaan van de uitkeringen in de loop van het jaar.

Ook was niet duidelijk hoe men de rente moest bepalen  in voornoemde situaties voor de fiscale winstbepaling. In een Vraag & Antwoordbesluit van 29 september 2017 (V&A 17-027) heeft het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen van de Belastingdienst (CAP) een handreiking gegeven om de oprenting in diverse situaties te bepalen.

Gewogen gemiddeldes

Uitgangspunt is de jaarlijkse oprenting op de omzettingsverjaardag. Bij omzetting van het pensioen in eigen beheer  in een ODV op 1 juli 2017, is de eerste omzettingsverjaardag 1 juli 2018. Bij het bepalen van de oprenting moet men uitgaan van de gewogen gemiddeldes van de rente voor de jaren 2017 en 2018. Voor de fiscale winstberekening per 31 december 2017 kan men de tijdsevenredige wettelijke rente voor 2017 nemen gedurende de maanden juli tot en met december 2017.

Als de uitkeringen bijvoorbeeld ingaan op 1 maart 2019, moet eerst de rente berekend worden vanaf de laatste omzettingsverjaardag, 1 juli 2018, tot 1 maart 2019. Hiervoor geldt dat men moet uitgaan van het gewogen gemiddelde van de rente voor 2018 en 2019.

Voor de fiscale winstberekening over het jaar 2019 moet er nog een aanvullende renteberekening plaatsvinden vanaf 1 januari 2019 tot 1 maart 2019.

Bij het ingaan van de uitkeringen, moet het ODV saldo op de uitkeringsverjaardag worden opgerent. Stel dat 1 maart 2019 de uitkeringen zijn ingegaan, dan is de eerste uitkeringsverjaardag 1 maart 2020. De grondslag voor de oprenting is de stand van de ODV per 1 maart 2019 minus de na die datum vervallen termijnen.

Als de oprenting niet op de balansdatum plaatsvindt, kan het deel van de eerstvolgende oprenting dat betrekking heeft op de periode tot (fiscale) balansdatum, bij het bepalen van de fiscale winst van het betreffende boekjaar in aanmerking worden genomen door op de fiscale eindbalans een transitorische passiefpost op te nemen.

(Bron: Taxence)

Een ondernemer die geen specificatie van de door hem gewerkte uren bijhield, komt niet in aanmerking voor zelfstandigenaftrek. De inspecteur toont aan de hand van de gerealiseerde omzet en gehanteerde tarieven aan dat niet voldoende uren zijn gemaakt om aan het urencriterium te voldoen.

Een ondernemer die een administratiekantoor drijft in de vorm van een eenmanszaak geeft in zijn aangifte IB over de jaren 2008 tot en met 2011 aan dat hij recht heeft op zelfstandigenaftrek. Naar aanleiding van een boekenonderzoek constateert de inspecteur dat, gezien de behaalde omzet en de in rekening gebrachte tarieven, in die jaren niet wordt voldaan aan het urencriterium en dat de zelfstandigenaftrek niet kan worden toegepast. De inspecteur en adviseur van de ondernemer komen ten aanzien van de uren een compromis overeen. De ondernemer is het hier niet mee eens en tekent bezwaar en beroep aan tegen de opgelegde navorderingsaanslagen.

Voor het hof blijft de ondernemer volhouden dat hij 1.225 uur aan zijn onderneming heeft besteed. Hij kan echter geen specificaties overleggen waaruit die gewerkte uren blijken. In de over het eerste halfjaar van 2015 opgemaakte urenspecificatie komt de ondernemer op 943,75 uur, wat op jaarbasis op 1.775 uren zou uitkomen, rekening houdende met vakantie. Volgens de inspecteur besteedt de ondernemer echter ongeveer 700 uren aan zijn onderneming, gelet op de gerealiseerde omzet en gehanteerde tarieven. De stelling van de ondernemer dat hij gedurende 48 weken, vier dagen per week en zeven uur per dag in de onderneming heeft gewerkt, is onvoldoende onderbouwd zonder overzicht van de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden. Er wordt niet voldaan aan het urencriterium. Ook is de ondernemer gebonden aan het gesloten compromis, nu niet is gebleken dat sprake is geweest van een wilsgebrek. Dat de ondernemer zich niet volledig kan vinden in het compromis maakt daarbij geen verschil.

(Bron: PKF Wallast)

De verguisde Wet deregulering arbeidsrelaties heeft zijn langste tijd gehad. In het kersverse regeerakkoord staan drie uitgangspunten voor de wet die hem gaat vervangen.

De Wet deregulering arbeidsrelaties (DBA) volgde in mei 2016 de Verklaring arbeidsrelatie (VAR) op. De Wet DBA zorgde echter vanaf het begin al voor veel onduidelijkheid en onrust. De Belastingdienst beloofde daarom om de wet tot juli 2018 niet te handhaven. Het regeerakkoord 2017 (tool) draait hem helemaal de nek om. Daarin staat dat de Wet DBA wordt vervangen door een nieuwe wet.

Niet te veel administratieve rompslomp voor werkgevers

De opvolger van de Wet DBA moet zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) en de partijen die met hen in zee gaan, de zekerheid geven dat er geen sprake is van een dienstbetrekking. Aan de andere kant moet schijnzelfstandigheid in de kiem worden gesmoord. De formatiepartijen zijn van plan om partijen uit de praktijk te betrekken bij de uitwerking van de nieuwe wet. Ook vinden ze het belangrijk dat de nieuwe wet voor de Belastingdienst goed te handhaven is en voor werkgevers en opdrachtnemers niet al te veel administratieve rompslomp oplevert.

Drie uitgangspunten voor opvolger Wet DBA

In de nieuwe wet worden volgens het regeerakkoord in elk geval de volgende uitgangspunten verwerkt:

  • Laag tarief voor zzp’er: automatisch arbeidsovereenkomst
  • Opdrachtgeversverklaring biedt vooraf zekerheid bij zzp’er
  • Dure zzp’er straks door opt-out zonder risico inzetten

(Bron: Rendement)

Aan het regeerakkoord van het nieuwe kabinet ontlenen wij de volgende plannen op fiscaal gebied:

Inkomstenbelasting

  • Vanaf 2019 invoering tweeschijvenstelsel IB/LB met basistarief van 36,93% en toptarief van 49,5%. Het aangrijpingspunt van het toptarief (€ 68.507 in 2018) wordt bevroren;
  • Verhoging algemene heffingskorting met ca. € 350 in 2021 en verhoging arbeidskorting;
  • De ouderenkorting wordt verhoogd met € 160. Gelijktijdig komt er een geleidelijke inkomensafhankelijke afbouw;
  • De vaste voet in de inkomensafhankelijke combinatiekorting gaat naar € 0, het opbouwpercentage wordt verhoogd;
  • De overdraagbaarheid van de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de arbeidskorting wordt geleidelijk afgeschaft;
  • Het recht op arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting bij ZW-uitkeringen van uitkeringsgerechtigden zonder dienstverband wordt afgeschaft;
  • Het eigenwoningforfait wordt vanaf 2020 verlaagd;
  • De regeling ‘geen of beperkte eigen woningschuld’ (Wet Hillen) wordt de komende 20 jaar stapsgewijs afgebouwd (zie hierover een laatste update van de NOS);
  • De hypotheekrenteaftrek wordt vanaf 2020 in jaarlijkse stappen van 3% verlaagd naar het basistarief;
  • De fiscale aftrekpost voor scholingskosten wordt vervangen door een individuele leerrekening voor alle Nederlanders die een startkwalificatie hebben gehaald;
  • Box 2-tarief gaat naar 27,3 % in 2020 en naar 28,5% in 2021;
  • In box 3 wordt sneller aangesloten op het werkelijk rendement van spaartegoeden. Het heffingvrije vermogen wordt verhoogd naar € 30.000 per persoon. Een stelsel van vermogensrendementsheffing op basis van werkelijk rendement wordt uitgewerkt;
  • Na evaluatie van de huidige gebruikelijk-loon-regeling zal het kabinet bezien of de regeling moet worden aangepast. Hierbij wordt bezien of de regeling ten aanzien van het uitbetalen in aandelen voor start-ups en scale-ups wordt verruimd;
  • De Wet DBA wordt vervangen. De nieuwe wet moet enerzijds zekerheid bieden dat er geen sprake is van een dienstbetrekking en anderzijds schijnzelfstandigheid voorkomen. Voor zzp-ers wordt bepaald dat sprake is van een arbeidsovereenkomst bij een laag tarief in combinatie met een lange duur van de overeenkomst of een laag tarief in combinatie met het verrichten van reguliere bedrijfsactiviteiten. Er komt een ‘opt out’ voor de loonbelasting en werknemersverzekeringen voor de bovenkant van de markt. Dit geldt bij een hoog tarief in combinatie met een kortere duur van de overeenkomst of een hoog tarief in combinatie met het niet verrichten van reguliere bedrijfsactiviteiten. Voor zelfstandigen boven het “lage’ tarief wordt een opdrachtgeversverklaring ingevoerd die vooraf duidelijkheid en zekerheid moet geven. Hiertoe moet een webmodule worden ingevuld. De gezagsverhouding wordt voortaan meer getoetst op basis van materiële in plaats van formele omstandigheden. Het huidige handhavingsmoratorium wordt gefaseerd afgebouwd.

Loonbelasting

  • In het kader van vernieuwing van het pensioenstelsel wordt bezien of het fiscaal kader alleen nog op de pensioenpremie kan worden begrensd;
  • De looptijd van de 30%-regeling wordt beperkt van acht naar vijf jaar;
  • De onbelaste vrijwilligersvergoeding gaat omhoog van € 1500 naar € 1700.

Vennootschaps- en dividendbelasting

  • Het VPB-tarief gaat in stappen van 20% en 25% naar 16% en 21% per 2021. De verlenging van de eerste schijf in de VPB van € 200.000 naar € 350.000 wordt teruggedraaid. De schijfgrens blijft dus € 200.000;
  • De grondslag van de VPB wordt verbreed. De aftrekbaarheid van rente van vreemd vermogen wordt beperkt. Enkele bestaande specifieke renteaftrekbeperkingen worden afgeschaft. Daarbij gaat het niet om specifieke renteaftrekbeperkingen gericht tegen winstdrainage;
  • Voor banken en verzekeraars komt er een thin cap rule die renteaftrek over vreemd vermogen boven 92% van het commerciële balanstotaal beperkt;
  • De afschrijving gebouwen in eigen gebruik in de VPB wordt beperkt tot een bodemwaarde van 100% van de WOZ-waarde (was 50%);
  • Het effectief tarief van de innovatiebox gaat van 5% naar 7%;
  • De voorwaartse verrekening van verliezen in de VPB wordt beperkt tot zes jaar;
  • Om belastingontwijking aan te pakken pleit het kabinet voor het opstellen van een zwarte lijst met niet-coöperatieve jurisdicties en verder  voor een verplichting voor multinationals om per EU-land en per land op de zwarte lijst te rapporteren over hun activiteiten;
  • De dividendbelasting wordt afgeschaft.
  • Directe beleggingen in vastgoed door beleggingsinstellingen worden niet meer toegestaan.
  • Invoering van een bronbelasting op rente en royalty’s op uitgaande financiële stromen naar landen met zeer lage belastingen (low taks jurisdictions);

Omzetbelasting

  • Verhoging lage btw-tarief van 6% naar 9%.

Milieubelastingen

  • Het tarief van de eerste schijf aardgas in de energiebelasting gaat 3,00 cent omhoog en de tarieven in de eerste schijf voor elektriciteit gaat 0,72 cent omlaag. De belastingvermindering in de energiebelasting wordt verlaagd;
  • Een hogere belasting op het storten en verbranden van afval;
  • Er wordt ingezet op Europese afspraken over belastingen op luchtvaart. Een heffing op lawaaiige en vervuilende vliegtuigen wordt bezien. Mogelijk wordt in 2021 een vliegbelasting ingevoerd;

Autobelastingen

  • De BPM-teruggaafregeling op taxi’s wordt afgeschaft;
  • Er komt een kilometerheffing voor vrachtverkeer. Als compensatie wordt de motorrijtuigenbelasting op vrachtauto’s verlaagd;

Diversen

  • De informatiepositie en de opsporingscapaciteit van de Belastingdienst wordt versterkt en er komt meer transparantie;
  • Er komt een korting op de verhuurderheffing voor corporaties die investeren in verduurzaming/energiebesparing;
  • Verlaging normpercentage zorgtoeslag paren met 0,45%-punt;
  • Voor de kinderopvangtoeslag wordt € 250 miljoen per jaar extra uitgetrokken;
  • De huurtoeslag wordt over een langer inkomenstraject afgebouwd. De ‘kan’-bepaling wordt geschrapt. Er worden vereenvoudigingen van de huurtoeslag doorgevoerd;
  • Er komen lage parkeertarieven voor emissieloze auto’s;
  • De tabaksaccijns wordt verhoogd.

(Bron: Taxlive)

Voor zowel particulieren als VPB-ondernemingen die een gift doen aan een culturele instelling geldt al bijna vijf jaar een extra giftenaftrek: de multiplier. Op grond van de huidige wetgeving vervalt deze regeling per 1 januari 2018. Op Prinsjesdag heeft het kabinet zijn voornemen aangekondigd om de geldigheidsduur van de multiplierregeling met één jaar te verlengen tot 1 januari 2019. Bij aanneming van dit voorstel zal dus ook in 2018 een verhoogde aftrek gelden voor giften aan culturele instellingen.

Algemeen nut beogende instelling

Een instelling wordt als een algemeen nut beogende instelling (ANBI), mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • de instelling zet zich voor 90% of meer in voor het algemene nut;
  • de instelling dient zowel feitelijk als statutair het algemeen belang;
  • er is geen sprake van een winstoogmerk;
  • de beschikkingsmacht over het vermogen ligt niet bij een natuurlijke persoon of rechtspersoon;
  • er wordt geen overtollig vermogen aangehouden;
  • bestuurders of beleidsbepalers ontvangen alleen een onkostenvergoeding en een niet-bovenmatig vacatiegeld;
  • de instelling heeft een actueel beleidsplan dat inzage geeft in de werkzaamheden en werving, beheer en besteding van gelden;
  • de kosten staan in een redelijke verhouding tot de bestedingen voor het doel;
  • een batig liquidatiesaldo komt ten goede aan het algemeen nut;
  • uit de administratie van de instelling blijkt dat aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan;
  • de instelling en de personen die rechtstreeks daaraan zijn verbonden voldoen aan de integriteitseisen; en
  • op internet worden bepaalde gegevens, waaronder de (officiële) naam, de contactgegevens, de doelstelling van de instelling, gepubliceerd.

 

Culturele instellingen

Een ANBI die voor minstens 90% actief is op cultureel gebied, kan de status ‘culturele ANBI’ krijgen. In het Programma ANBI op de internetsite van de Belastingdienst kunt u opzoeken of een instelling als zodanig is aangewezen. Achter de naam van de instelling in de kolom activiteit is dan ‘Cultuur’ vermeld. Voorbeelden van culturele instellingen zijn instellingen die actief zijn in onder andere beeldende kunst, bouwkunst, erfgoed, dans, film, letteren, (pop)muziek, (muziek)theater of vormgeving.

 

Belastingvoordeel voor donateur

Wat is het belastingvoordeel voor donateurs van een culturele instelling? Voor particulieren geldt een extra giftenaftrek in de inkomstenbelasting, de zogenaamde multiplierregeling. Zij mogen op basis van deze regeling in hun aangifte inkomstenbelasting 1,25 keer het bedrag van de gift aftrekken. Bij een periodieke gift van € 1.000 aan een culturele instelling kan een particulier dus een gift van € 1.250 in aanmerking nemen. Zie ook de artikelen: ‘Nieuw besluit over periodieke giften’ en ‘Lage sterftekans echtpaar verhinderde periodieke giftenaftrek’. De maximale gift waarop de multiplier kan worden toegepast bedraagt € 5.000. Let wel erop dat bij een eenmalige gift nog wel rekening moet worden gehouden met de drempel en het plafond voor de giftenaftrek. Ondernemingen die onder de vennootschapsbelasting vallen, mogen in de aangifte vennootschapsbelasting 1,5 keer het bedrag van de gift aftrekken, met een maximum van
€ 2.500. Mocht de Belastingdienst de ANBI-status achteraf met terugwerkende intrekken, dan wordt de giftenaftrek bij de donateur slechts teruggevorderd als hij te kwader trouw is.

 

Verlenging geldigheidsduur multiplier

De multiplierregeling is in het jaar 2012 ingevoerd voor een periode van vijf jaar. Dat betekent dat deze regeling zowel in de inkomstenbelasting als de vennootschapsbelasting per 1 januari 2018 vervalt. Op 15 maart 2017 heeft de Tweede Kamer de evaluaties van de multiplier giftenaftrek controversieel verklaard. De vraag of de multiplierregeling al dan niet moet worden gecontinueerd, wordt om die reden overgelaten aan het nieuwe kabinet. Wel wordt voorgesteld om de geldigheidsduur van de multiplierregeling met een jaar te verlengen tot 1 januari 2019. Voor deze verlenging is, naast aanneming van het voorstel door de Tweede en de Eerste Kamer, ook een goedkeuring van de Europese Commissie nodig.

(Bron: Taxence)

Vanaf 1 januari 2018 worden alle peuterspeelzalen kinderdagverblijven. Dat betekent dat u als werkende ouder mogelijk ook kinderopvangtoeslag kunt aanvragen als uw kind naar de peuterspeelzaal gaat.

Kinderopvangtoeslag

De kinderopvangtoeslag is een tegemoetkoming voor werkende ouders met jonge kinderen die naar de kinderopvang gaan. De overheid draagt bij aan de kosten van kinderopvang. Hoe hoog de toeslag is, hangt af van de hoogte van het inkomen van de ouders, het aantal kinderen en de soort opvang.

Tip: Gaat uw kind naar de peuterspeelzaal en voldoet u aan de voorwaarden, vraag dan vanaf 1 november 2017 de kinderopvangtoeslag aan via Belastingdienst/Toeslagen.

Let op! U krijgt geen kinderopvangtoeslag over de uren die de gemeente vergoedt. De toeslag geldt namelijk alleen voor de uren die u zélf betaalt. Informeer dan ook bij de peuterspeelzaal of de gemeente meebetaalt.

(Bron: HLB)

Een pandhouder die zich wil verhalen op een bodemzaak moet dit nu eerst melden aan de Belastingdienst. Deze verplichting zal per 2018 ook gaan gelden voor de belastingschuldige. Pandhouders en andere derden die deze regel niet volgen, moeten de executiewaarde aan de Belastingdienst afdragen.

Een bodemzaak is een roerende zaak die zich op het grondgebied (de bodem) van de belastingschuldige bevindt en die de schuldenaar doorlopend gebruikt. Twee bekende voorbeelden zijn de inventaris en machines. De pandhouders van deze roerende zaken mogen deze activa niet veilig (laten) stellen door hier beslag op te leggen, als dit niet eerst is gemeld bij de Belastingdienst. De Belastingdienst loopt er op dit moment tegenaan dat belastingschuldigen, voor wie momenteel geen mededelingsplicht geldt, de bodemzaken in samenwerking met de pandhouders weg kunnen laten halen. Per 2018 zal de meldingsplicht daarom ook gaan gelden voor belastingschuldigen met bodemzaken waarop een pandrecht is gevestigd.

De executiewaarde afdragen aan de Belastingdienst

De Belastingdienst beslist binnen vier weken na de melding of de pandrechthouder zich op de zaak mag verhalen. In deze periode mag de pandhouder geen handelingen verrichten, tenzij de fiscus daar toestemming voor geeft. Als belastingschuldigen de melding niet doen, worden de pandhouder en andere derden verplicht om de executiewaarde aan de Belastingdienst af te dragen. Dit hoeft niet als zij met de eigen administratie kunnen aantonen dat de opbrengst niet op hun bankrekening kwam te staan.

(Bron: Rendement)

Nu het weer voor de wind gaat met de economie, durven steeds meer ondernemers in het midden- en kleinbedrijf hun zaak over te dragen aan de volgende generatie. U heeft ongetwijfeld ook succesvolle DGA’s in uw klantenbestand die hun bedrijf het liefst volledig willen schenken aan hun kinderen. Deze DGA’s hebben goed geboerd, de oudedagskas in de holding is goed gevuld en ze hebben het liefst dat de kinderen zonder financiële zorgen het bedrijf kunnen voortzetten. Een bedrijf geschonken krijgen is natuurlijk fijn voor de kinderen, maar de continuïteit van de onderneming kan in gevaar komen als er veel schenkbelasting betaald moet worden. Gelukkig hebben we een royale schenkvrijstelling voor ondernemingsvermogens en kennen we daarnaast ook nog een faciliteit om de aanmerkelijk belangclaim (ab-claim) door te schuiven naar de bedrijfsopvolger.

DGA schenkt ab-aandelen

In deze bijdrage beperk ik mij tot de DGA’s die aandelen in hun BV (dan wel een dochter-BV) willen schenken aan hun kinderen. In de Successiewet staat een riante vrijstelling voor schenkingen van aanmerkelijk belangaandelen (ab-aandelen). In de praktijk wordt wel eens gezegd dat deze schenkvrijstelling altijd minimaal € 1 miljoen bedraagt, maar dat is een misverstand. Hierop kom ik verderop in mijn verhaal terug.

In de Wet inkomstenbelasting wordt verder de mogelijkheid geboden om bij schenking van ab-aandelen de ab-claim door te schuiven naar de verkrijgers van die aandelen (ab-doorschuiffaciliteit). Van belang is om te realiseren dat de voorwaarden voor toepassing van beide faciliteiten op en aantal punten van elkaar afwijken. Vandaar dat iedere begeleiding van een bedrijfsopvolging uiterst secuur moet plaatsvinden. Ik bespreek hierna een vijftal checks die altijd gedaan moeten worden, voordat de bedrijfsopvolging in gang kan worden gezet.

Check 1: is het allemaal wel ondernemingsvermogen?

De belangrijkste voorwaarde voor beide faciliteiten is natuurlijk dat sprake moet zijn van een schenking van aandelen in een vennootschap die een materiële onderneming drijft. Over eventueel aanwezig beleggingsvermogen in de vennootschap moet worden afgerekend. Dit kan soms tot lastige discussies met de Belastingdienst leiden. Hoeveel werkkapitaal moet de vennootschap aanhouden voor de continuïteit? Overigens mag het totale vermogen van de vennootschap ruwweg 5% uit beleggingsvermogen bestaan (om precies te zijn: de waarde van het beleggingsvermogen mag maximaal 5/105e van de waarde van de materiële onderneming bedragen).

Afsplitsen?

Komt u tot de conclusie dat er teveel beleggingsvermogen is, onderzoek dan de mogelijkheid van het afsplitsen van de onderneming naar een andere vennootschap, waarvan de aandelen kunnen worden geschonken. Heeft uw cliënt een holding met daarin beleggingsvermogen voor de oude dag? In dat geval is afsplitsen van de actieve deelneming naar een nieuw op te richten holding (waarvan de aandelen vervolgens geschonken worden) de standaardroute. Heeft uw cliënt een wat groter concern, check dan ook nog of uw cliënt vanuit privé bezien (indirect) een belang heeft van tenminste 5% in alle deelnemingen. Is het indirecte belang in een deelneming minder dan 5% dan wordt die deelneming als beleggingsvermogen aangemerkt, ook al is die deelneming een actieve BV of NV. Dit kan met name spelen bij (wat grotere) familiebedrijven.

Voorbeeld

Stel vijf broers en zussen hebben ieder een belang van 20% in de gezamenlijke familieholding. Alle deelnemingen waarin de familieholding een belang heeft van minder dan 25% worden dan als beleggingsvermogen aangemerkt. Dus, check de structuur en de balansen op mogelijke aanwezigheid van beleggingsvermogen!

Check 2: Bezitsvereiste van vijf jaren

De grote schenkvrijstelling kan alleen worden benut als:

  • de schenker op schenkingsdatum al langer dan vijf jaar (indirect) aanmerkelijk belanghouder is van de BV; én
  • die BV al langer dan 5 jaren een materiële onderneming heeft gedreven.

Deze twee eisen worden niet gesteld voor de AB-doorschuiffaciliteit in de inkomstenbelasting. Van belang is om de historie van de BV goed in kaart te brengen. Is sprake van schenking van aandelen in een holding, dan tellen de deelnemingen van die holding (mits sprake is van een aanmerkelijk belang, zie hiervoor) ook mee voor de kwalificatie van materiële onderneming.

Stel nou dat de holding 3 jaar terug een deelneming heeft verworven die perfect aansluit bij de ondernemingsactiviteiten van de groep. Geldt de schenkvrijstelling ten aanzien van de aangekochte deelneming dan niet? Lijkt onlogisch maar de wettekst leidt wel tot deze conclusie. Dus, wees hier alert op en breng het verleden in kaart!

Check 3: Dienstbetrekkingsvereiste

De ab-claim op de geschonken aandelen doorschuiven naar de begiftigde kan alleen als de begiftigde op het moment van schenking al gedurende 36 maanden in dienstbetrekking was bij de BV. Deze eis wordt niet gesteld voor de toepassing van de grote vrijstelling in de schenkbelasting. Mij ontgaat eerlijk gezegd nog steeds waarom deze eis wordt gesteld. In de parlementaire behandeling heeft de Staatssecretaris aangegeven dat met deze eis wordt bereikt dat de relatie tussen de overdrager en de overnemer voldoende duurzaam is. Maar waarom wordt deze eis niet gesteld voor de toepassing van de grote schenkvrijstelling? Bovendien heeft de Staatssecretaris ook aangegeven dat er geen aanvullende eisen worden gesteld aan het werknemerschap, zoals bijvoorbeeld een minimum aantal uren. Dus een administratief baantje voor 2 uurtjes in de week zou voldoende zijn? Ik zou deze eis afschaffen, ik zie het nut er niet van in. Het is bovendien heel vervelend als de ouders het bedrijf aan alle kinderen willen schenken en de jongste werkt nog niet mee in de zaak, omdat hij of zij nog studeert. Dus, controleer of de kinderen wel op de loonlijst staan!

Check 4: Voortzettingsvereiste van vijf jaren

De genoten schenkvrijstelling wordt ingetrokken als de begiftigde de aandelen vervreemdt binnen vijf jaren na de schenking of als de BV in die periode stopt de materiële onderneming te drijven. Deze sanctie geldt overigens niet voor de toegepaste ab-doorschuiffaciliteit in de inkomstenbelasting. Dus als binnen die 5 jaren een deelneming wordt verkocht, dan wordt de genoten schenkvrijstelling (in zoverre) ingetrokken. Een interne reorganisatie binnen de 5-jaarstermijn is op zichzelf toegestaan, maar houdt dan wel de spelregels in de gaten. Soms moet voor een beoogde reorganisatie een verzoek worden ingediend bij de Belastingdienst om te voorkomen dat de genoten schenkvrijstelling (deels) wordt ingetrokken. Dus, bespreek met uw cliënt wat de plannen zijn voor de komende vijf jaren!

Check 5: Maak de juiste rekensom!

Zoals ik al in het begin van deze bijdrage heb aangegeven, bestaat er soms het misverstand dat de schenkvrijstelling voor ondernemingsvermogens altijd minimaal € 1 miljoen bedraagt. Er bestaat inderdaad een 100%-vrijstelling voor schenkingen van ondernemingsvermogens tot € 1 miljoen (dit jaar bedraagt de vrijstelling wegens indexatie overigens € 1.063.479). Het meerdere boven die € 1 miljoen is voor 83% vrijgesteld. De wetgever heeft het ons adviseurs  – maar ook de Belastingdienst – moeilijk gemaakt door de 100%-vrijstelling tot de grens van € 1 miljoen te koppelen aan de ‘objectieve’ onderneming. Wat betekent dit? Dit houdt in dat eerst berekend moet worden wat de gehele onderneming waard is, los van de eigendomsverhoudingen. Vervolgens wordt die 100%-vrijstelling pro rata toegerekend aan de aandeelhouders. Dus als er 3 broers zijn die ieder een 1/3e (indirect) belang hebben in de BV en één van die broers schenkt zijn aandelen in de BV, dan bedraagt de 100%-vrijstelling geen € 1 miljoen maar ruwweg € 3,3 ton. Het meerdere boven die € 3,3 ton is voor 83% vrijgesteld. Dus nog altijd een riante vrijstelling. Dit is nog maar een eenvoudig voorbeeld. Bij complexe structuren wordt het rekensommetje zeer ingewikkeld! Dus, wees er van bewust dat de berekening van de verschuldigde schenkbelasting niet zo maar gemaakt is!

Slot

Zoals u ziet is het allemaal niet zo eenvoudig. Bedrijfsopvolging vereist een nauwkeurige begeleiding. De hierboven beschreven basischecks zijn eigenlijk nog maar het begin. Maar u bent hiermee al wel een heel eind op de goede weg. Succes ermee !

(Bron: Accountancyvanmorgen)

Werkgevers die een ontslagaanvraag indienen, moeten goed nadenken over de communicatie hierover. Hoort een werknemer al vroeg over de aanvraag, dan kan hij dwars gaan liggen door zich ziek te melden.

Voor ontslag om bedrijfseconomische redenen moet de werkgever een ontslagaanvraag indienen bij UWV. Als er een opzegverbod geldt, bijvoorbeeld omdat de werknemer ziek is (maar nog niet langer dan twee jaar), is het ontslag niet toegestaan. Maar als een werknemer zich ziek meldt nadat de werkgever een ontslagaanvraag heeft ingediend bij UWV, zal het uitvoeringsinstituut in principe geen rekening houden met het opzegverbod.

Dag wachten met informeren over ontslagaanvraag

Uit recente rechtspraak en toelichtingen op de wet blijkt dat een werknemer die zich ziek meldt op dezelfde dag als waarop UWV het ontslagverzoek heeft ontvangen nog wél onder het opzegverbod valt. De kantonrechter zal niet tot een ander oordeel komen. De werkgever kan daarom beter nadat UWV het ontslagverzoek heeft ontvangen nog een dag wachten voordat hij de werknemer informeert over de aanvraag. Een ziektemelding staat de ontslagaanvraag dan niet meer in de weg. Daar staat natuurlijk wel tegenover dat zo’n laat bericht tot onvrede onder het personeel kan leiden.

Geen opzegverbod als ziekte snel ten einde komt

Overigens geldt dat als de verwachting is dat op korte termijn de arbeidsongeschiktheid ten einde komt, het opzegverbod niet van toepassing is. Korte termijn houdt hier in: binnen vier weken na de dag waarop UWV beslist over de ontslagaanvraag van de werkgever. Een werkgever kan hiervoor bij de ontslagaanvraag een verklaring van de bedrijfsarts aan UWV voorleggen.

(Bron: Rendement)

Verkoopwinst van € 225.000 bij aan- en verkoop kantoorpand niet belast als resultaat uit overige werkzaamheden

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, inventaris (ook bedrijfsmiddelen en gebouwen en terreinen)
Reacties uitgeschakeld voor Verkoopwinst van € 225.000 bij aan- en verkoop kantoorpand niet belast als resultaat uit overige werkzaamheden

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de verkoopwinst van ongeveer € 223.000 die X binnen drie maanden heeft behaald met de verkoop van een kantoorpand niet belast is als resultaat uit overige werkzaamheden als bedoeld in art. 3.91 lid 1 onderdeel c Wet IB 2001. Wel is sprake van een belast resultaat uit terbeschikkingstelling als bedoeld in art. 3.92 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001.

Belanghebbende, X, is 100% aandeelhouder in bv Y, welke bv 51% van de aandelen houdt van de werkmaatschappij bv X waarin een accountantskantoor wordt gedreven. Een andere dochter van bv Y, namelijk bv Z is eigenaar van een kantoorpand dat zij verhuurt aan een andere accountantskantoor (bv U). Na het faillissement van dit accountantskantoor verkoopt bv X het pand met toestemming van de bank aan “bv Y, dan wel een daartoe in de plaats te stellen vennootschap, dan wel X in privé” voor een bedrag van € 670.000. Vervolgens vindt op 27 april 2012 de levering van het pand plaats aan X. Vervolgens neemt bv X de exploitatie van bv U over en stelt X het pand aan bv X ter beschikking. Vervolgens verkoopt X het pand aan de door bv Y opgerichte vennootschap bv A voor een bedrag van € 895.000. De levering vindt plaats op 3 augustus 2012.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de verkoopwinst van ongeveer € 223.000 die X binnen drie maanden heeft behaald met de verkoop van een kantoorpand niet belast is als resultaat uit overige werkzaamheden als bedoeld in art. 3.91 lid 1 onderdeel c Wet IB 2001. De inspecteur maakt niet aannemelijk dat X ten tijde van de koop en levering van het pand het oogmerk had om het pand door te verkopen teneinde een voordeel te behalen. De verklaring die X heeft gegeven, acht de rechtbank plausibel. Wel is sprake van een belast resultaat uit terbeschikkingstelling als bedoeld in art. 3.92 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001.

(Bron: Taxlive)